Overdrachtmaatregelen

Technisch

Ventileren en spoelen tijdens werkzaamheden
Een besloten ruimte mag worden betreden indien de atmosferische omstandigheden acceptabel zijn. Goede ventilatie van een besloten ruimte draagt hieraan bij, bijgaand enkele uitgangspunten:

  • Ventileer de ruimte tijdens de werkzaamheden binnen de mogelijkheden (natuurlijk of geforceerd)
  • Zorg voor voldoende ventilatie zodat de concentratie van gevaarlijke stoffen of dampen te allen tijde beneden de desbetreffende publieke grenswaarde blijven.
  • Bewaak de effectiviteit van ventilatie tijdens de uitvoering van werkzaamheden.

Door ventilatie worden gevaarlijke stoffen verwijderd die in de besloten ruimte aanwezig waren en/of die ontstaan tijdens de werkzaamheden. Ventilatie in warme machinedelen zoals droogcilinders, is verder nodig om de temperatuur te laten dalen zodat een veilige betreding mogelijk wordt.

Organisatorisch

Lassen en overig heetwerk in besloten ruimten 
Bij lassen en heetwerk in besloten ruimten zijn de volgende maatregelen nodig:

  • Bij las-, slijp-, en snijwerkzaamheden, open vuur of wanneer er vonkgevaar bestaat, moeten er sproeischuimblussers binnen handbereik beschikbaar zijn.
  • Gas- en zuurstofcilinders, die bij de werkzaamheden moeten worden gebruikt moeten buiten de besloten ruimte worden geplaatst.
  • Bij laswerkzaamheden moet gezorgd worden dat er geen zuurstoflekkage in toevoer kan optreden door ondeugdelijk koppelingen of slangen. Branders, slangen en slangaansluitingen dienen dan ook buiten de besloten ruimte, vóór het betreden van de ruimte op lekkage gecontroleerd te worden. In de besloten ruimte mogen alleen ‘hele’ (niet-gekoppelde) slangen gebruikt worden.
  • In de toevoerleidingen van brandbare gassen die bij lassen en snijden worden gebruikt, moet een vacuümventiel zijn opgenomen. Zo’n ventiel stopt de toevoer van gas onmiddellijk bij problemen in de gastoevoerleiding. Deze voorziening kan alleen worden toegepast op zogenaamde injecteurbranders.
  • Bij het gebruik van elektrische lasapparatuur, is het belangrijk om te bepalen hoe en of deze apparatuur moet worden geaard. Moderne apparatuur kan dubbel geïsoleerd zijn of als scheidingstrafo werken, waardoor aarden niet is toegestaan.
  • Tijdens de werkzaamheden moet regelmatig gecontroleerd worden of de ventilatie/afzuiging goed functioneert. Stel een mangatwacht aan om veiligheid te monitoren

Voor werkzaamheden in een besloten ruimte moet een toezichthouder worden aangesteld, die er op moet toezien dat alle noodzakelijke maatregelen in acht worden genomen tijdens de werkzaamheden. Hij moet vooraf zorgen dat voldoende hulpverleners aanwezig zijn.

Wanneer iemand zich in de besloten ruimte bevindt, moet buiten bij de toegang tot de ruimte permanent iemand aanwezig zijn. Deze mangatwacht moet continu contact houden met de werknemer(s) in de besloten ruimte en in contact staan met de toezichthouder. De mangatwacht moet onmiddellijk hulp kunnen inschakelen als dit nodig is. De maatregelen die bij specifieke gevaren genomen moeten worden zijn vastgelegd in het bedrijfsnoodplan.

Communicatie met de betreders in een besloten ruimten kan op meerdere manieren geregeld worden. Afhankelijk van de situatie kan gekozen worden voor klop- of treksignalen (reddingslijn) of voor elektronische explosievrije communicatieapparatuur zoals walkie-talkie, portofoon of mobiele telefoon. Bij gevaar moet de mangatwacht direct hulp regelen of ingrijpen. Hij moet eerst anderen waarschuwen en mag daarna alleen de ruimte betreden als hij zichzelf niet in gevaar brengt.

Let op: hulpverleners mogen in geen geval onbeschermd de ruimte ingaan! Persoonlijke beschermingsmiddelen die voor de situatie geschikt zijn moeten ter plekke beschikbaar zijn.

Er zijn twee manieren om te ventileren: door ruimteventilatie en door plaatselijke afzuiging. Bij ruimteventilatie wordt door één van de toegangen met een ventilator verse lucht naar binnen geblazen. Plaatselijke afzuiging wordt toegepast als er werkzaamheden worden uitgevoerd waarbij gassen en dampen vrijkomen. Dit type afzuiging zuigt de verontreinigde lucht uit de ruimte. De in de ruimte aanwezige vloeistoffen moeten worden weggepompt, waarna – afhankelijk van de specifieke stoffen en risico’s – gespoeld wordt met een reinigingsmiddel.

Een besloten ruimte mag worden betreden indien:

  • Het percentage zuurstof in de lucht hoger is dan 18 volumeprocenten en lager dan 21 volumeprocenten.
  • De concentratie brandbare of explosieve gassen lager is dan 10% van de onderste explosiegrens (LEL).
  • De concentratie van een stof de publieke grenswaarde van die stof niet overschrijdt.

Als aan één van deze criteria niet kan worden voldaan, mag de ruimte alleen met onafhankelijke ademhalingsbeschermingsmiddelen betreden worden.
Als aan bovengenoemde criteria voor het betreden van een besloten ruimte is voldaan, maar het risico bestaat dat de gemeten waarden tijdens de werkzaamheden niet stabiel zijn (bijvoorbeeld als gevolg van het werk) dan is continue meting nodig, bijvoorbeeld met op de persoon gedragen meetapparatuur.